Blog
Een wel heel oud Briels familiebedrijf
Geplaatst op 11 januari, 2014 om 10:28 |
![]() |
Het vorige blog was gewijd aan de honderdste verjaardag van het familiebedrijf van slager P. van der Waal. In Den Briel is een familiebedrijf gevestigd, waarbij vergeleken de slagerij een snotneus is. Dat bedrijf, nu Rijcken-Interfashion geheten, kent een zeer interessante voorgeschiedenis, die zich deels in de Zuidelijke Nederlanden afspeelde. Hoewel de familie Rijcken geen enkele moeite doet om de Belgische wortels te verbergen (het bedrijf heeft er zelfs 2 maal een boekje over uit gegeven), is de geschiedenis van de als oer-Briellenaren beschouwde familie en hun bedrijf wel een blogje waard. Dat de firma Rijcken vroeger al een vooraanstaande zaak was, is, ook vanaf de straat, aan de fraaie smeedijzeren lamp in het herenmodegedeelte te zien. 'Rijcken' is eeuwen geleden opgericht door 'teuten'. Deze term is afgeleid van het woord Teutonen (een ander woord voor Duitsers). De eerste teuten waren in de Nederlanden actieve Duitse ambachtslui en marskramers (ambulante handelaren). Toen uit Limburg afkomstige, reizende handelaars en ambachtslieden hun werkterrein uitbreiden tot de 'Teutoonse landen', ging men hen ook als 'teut' aanduiden. De teuten hielden zich met verschillende vormen van handel en ambachten bezig. Men onderscheidt 6 soorten teuten: ketellapers (koperslagers), pakdragers of tafteuten (handelaren in textiel, waarvan de Westfaalse broers Clemens & August Brenninkmeijer wereldberoemd zijn geworden onder de merknaam C&A), dierenlubbers (castreerders, die soms ook in vee handelden en/of als dierenarts bezig waren), haarteuten (ze kochten het haar van boerendochters op om dat aan pruikenmakers te verkopen), echelteuten (handelaars in bloedzuigers) en geleyteuten (handelaren in aardewerk). Teuten konden uit Brabant, Zuid-Limburg, Belgisch Limburg en Westfalen komen. Hun werkterrein lag in Frankrijk, België, Nederland, Duitsland en Scandinavië. Onderling spraken de teuten hun eigen taaltje - het Bargoens (dat door henzelf liever als Boergoensch werd aangeduid). Een paard werd in die taal een trepper genoemd. Een os was een jeuker, een knopperd een knecht en de hoeds was de boer. Blanke poen was in het Bargoens een zilveren munt. Als grensoverschrijdende bedrijfstak is het teutenbedrijf waarschijnlijk als gevolg van de 80-jarige Oorlog ontstaan, doordat voerlieden (transporteurs) als gevolg van de de oorlogshandelingen niet meer veilig over lange afstanden konden reizen en zich toen maar eerst in hun eigen omgeving met de ambulante handel in koperwerk zijn gaan bezighouden. De teuten van Rijcken & Co liepen oorspronkelijk elk voorjaar van Hamont (in het noorden van het huidige Belgisch-Limburg), via Den Bosch en Breda naar Brielle. Aan de Moerdijk stapten ze op het bootje naar Beijerland. Ze waren als ketellapper actief en merkten, dat men op het 'Brielse eiland' (zoals de teuten Voorne noemden) - anders dan in Limburg - kousen in de klompen droeg. Zo zijn de teuten op het idee gekomen om bij Hollandse schapenboeren wol te kopen en daar 's winters in het huidige België kousen en sokken van te laten breien. (In de Gouden Eeuw lagen de lonen in de Republiek veel hoger dan in de Zuidelijke Nederlanden.) Om de concurrentie door middel van schaalvergroting dwars te zitten gingen individuele teuten ertoe over om uit 3 tot 6 man bestaande compagnieën te vormen. In 1690 zou in Den Briel door Hamontse teuten de Compagnie Rijcken zijn opgericht (waar dus niet alleen dragers van die achternaam deel vanuit maakten). In 1693 vestigden de teuten van Rijcken & Co zich in Abbenbroek en Rugge (bij Den Briel). Vanuit die plaatsen werden 6 dorpen aangedaan. Eerst te voet, met een pak op de rug. Soms met een kruiwagen en vanaf 1800 met paard en wagen. Rijcken & Co vestigde zich in 1795 definitief in Den Briel met de aankoop van een pand in het Zuideinde (nu Nobelstraat). De oorspronkelijke vestiging is inmiddels flink uitgebreid, doordat er steeds belendende panden aan zijn toegevoegd. De Brielse teuten leidden een vreemd bestaan. Oorspronkelijk kwamen ze elk jaar in maart naar Holland met de allernieuwste stoffen. Vrouwen en kinderen lieten ze in Hamont (Belgisch Limburg) achter. De mannen bleven in en vanuit Den Briel actief tot na de laatste keutjesmarkt (een varkensmarkt, waarvan de laatste in november in de huidige Varkensstraat werd gehouden). Het huishouden werd gedaan door 'juffrouwen', die ook de Brielse belangen van Rijcken & Co behartigden, wanneer de teuten zich van november tot maart in Hamont bezighielden met de boekhouding en het aankopen van Belgische stoffen. De 'juffrouwen' hielden overigens niet de winkel open, terwijl de teuten bij vrouw en kinderen verbleven. In de tweede helft van de 19e eeuw moest Rijcken & Co vaststellen, dat hun klanten hun geld elders uitgaven in de periode dat de Brielse winkel was gesloten. Eén van de teuten brak met de gewoonte om de winter in België door te brengen, zodat de winkel voortaan het hele jaar kon openblijven het hele jaar openbleef. De firma Rijcken heeft zich in het verleden overigens niet alleen met de stoffenhandel bezig gehouden. Tot 1940 verkocht men ook klaverzaad. Er schijnt een koperen doosje te bestaan, waarin mesjes en een tang werden bewaard, die gebruikt werden bij het castreren van hengsten, stieren en varkens. Vandaar misschien, dat de teuten van Rijcken & Co pas na de laatste markt, waarop jonge varkens werden verkocht, naar Hamont gingen. (Een 'beer' mannetjesvarken werd op jonge leeftijd gecastreerd, om te voorkomen dat het vlees oneetbaar werd, omdat het 'naar beer ging stinken'.) In de jaren vijftig schakelde Rijcken & Co van kleermakerij over op confectie (kant-en-klare kleding). Het bedrijf verkocht naast kleding voor heren en dames ook bedden, lingerie en karpetten (vloerkleden). Er waren 4 bestelauto's, die dagelijks met kleding en andere koopwaar de boer opgingen, omdat agrariërs geen tijd hadden om zelf naar de winkel te komen. Rijken & Co was ooit beroemd om zijn Belgische boezeroenengoed en de Belgische dril-met-streep-opzij. Een boezeroen is een korte kiel met lange mouwen, die vooral door zeelui en werklieden werd gedragen. Dril was een zeer stevig in 'drieschacht' geweven weefsel van katoen, linnen of halflinnen. Dril-met-streep-opzij was overigens nergens anders in Nederland verkrijgbaar. Rijcken-Interfashion (zoals Rijcken & Co nu heet) staat overigens bekend om allerlei vooraanstaande modemerken. |
De eeuwige concurrentiestrijd tussen Willem III en Lodewijk XIV
Geplaatst op 16 september, 2013 om 6:21 |
![]() |
Dat de 17 verenigde Nederlanden na de val van Antwerpen uiteen waren gevallen in de Republiek der 7 Verenigde Nederlanden en de Spaanse Nederlanden heeft stadhouder Willem III behoorlijk opgebroken. Want door het gebrek aan eenheid in de Nederlanden, achtte zijn erfvijand Lodewijk XIV van Frankrijk zich machtig genoeg om geregeld de Republiek aan te vallen. In 1678 hield de zonnekoning Frans Vlaanderen met machtige steden als Rijssel (nu: Lille) en Atrecht (nu: Arras) aan de zoveelste oorlog met de bovenburen over. Die streek behoorde weliswaar tot Spaans Vlaanderen, maar dat had hij in 1677 ook maar de oorlog verklaard. (In 1672 was Willem III zijn prinsdom Orange al aan Frankrijk kwijt geraakt. Willem heeft zich destijds wellicht niet erg druk gemaakt over het verlies, omdat in 1672 het Eerste Stadhouderloze Tijdperk eindigde en hij in de veel belangrijkere Republiek de macht in handen kreeg.) Ondanks alle oorlogen, die Willem III en Lodewijk XIV met elkaar zouden voeren, heeft de Franse koning niet altijd zo'n afkeer voor zijn protestante tegenstrever gekoesterd. Tijdens het Eerste Stadhouderloze Tijdperk heeft hij, buiten medeweten van Willem III, met koning Karel II een geheim verdrag gesloten om de Republiek te vernietigen en Willem III als Soeverein Prins van een Hollandse Rompstaat te installeren. Wat niet aan de 'rompstaat' werd toebedeeld, zouden de koningen onderling verdelen. Het geheime verdrag werd niet uitgevoerd, omdat Willem in heilige verontwaardiging ontstak, toen zijn oom (formeel het hoofd van de protestantse Church of England) katholiek bleek te zijn geworden. Lodewijk XIV (1638-1715) en koning-stadhouder Willem III (1650 - 1702) zouden elkaar op talloze manieren beconcurreren. Zo is Willems Paleis Het Loo duidelijk opgezet als een beschaafde, smaakvolle versie van het exhibitionistische Paleis van Versailles, dat de glorie van een in financieel opzicht bankroet land moest symboliseren. Daarbij moet worden aangetekend, dat het Het Loo kleiner mocht zijn dan het paleis van de zonnekoning, omdat het niet als residentie van de koning-stadhouder, maar als jachtslot werd gebruikt. Willem III schijnt erg klein te zijn geweest. Zijn Franse conculega droeg niet voor niets schoenen met hoge hakken. Ondanks zijn erg korte benen, heeft Willem III zich ooit, net als Lodewijk XIV, aan balletdansen bezondigd. Op één terrein moest Willem III in zijn Franse koning zijn meerdere erkennen: het aantal maîtresses. Naar verluidt moest zijn verontruste alleen maar te worden keer worden 'geapaiseerd' (gerustgesteld), toen 's nachts een vreemde vrouw werd betrapt bij het verlaten van de slaapkamer van de koning-stadhouder. Mary Stuart liet zich door haar echtgenoot-neef geruststellen, dat de vrouw in het holst van de nacht verslag had gedaan van haar bevindingen als spionne aan het hof van Lodewijk XIV. (Volgens geruchten zou de eerste vrouw van Lodewijk XIV, de Oostenrijkse Maria-Theresia [van Habsburg] betrokken zijn geweest bij het bespioneren van haar echtgenoot.) Daar staat tegenover, dat Britse historici nog altijd hopen uit te vinden hoe het precies zat tussen Willem III en graaf Hans Willem Bentinck, die, naar verluidt om medische redenen, nadat de prins op jonge leeftijd door de pokken was getroffen, naakt in diens armen pleegde te slapen. Hans Willem is overigens 2 keer getrouwd en als vader van 11 wettige kinderen een voorvader van koningin Elizabeth II. Ook over de seksuele voorkeur van de kinderloos gestorven koninklijke echtgenote Mary Stuart en haar zus en opvolgster Queen Anne doen al eeuwenlang geruchten de ronde. Hoewel 'Antiek & Curiosa De STEEG' geen meubels verkoopt, mag de volgende anekdote niet op deze site ontbreken. In het Victoriaanse Engeland werden de poten van meubilair in Queen Annestijl voor heren dermate zinnenprikkelend gevonden, dat men er rokjes omheen hing. |
Hoe de oorspronkelijk katholieke Noordelijke Nederlanden protestants werden en de protestante Zuidelijke Nederlanden katholiek
Geplaatst op 14 september, 2013 om 9:19 |
![]() |
Aan het begin van de 80-jarige Oorlog waren de inwoners van de Noordelijke Nederlanden (Nederland) overwegend trouw katholiek, terwijl naar verhouding veel inwoners van de aan het eind van het conflict nagenoeg geheel katholieke Zuidelijke Nederlanden (België en Frans-Vlaanderen) de protestantse zaak aanhingen. Antwerpen was met zijn meer dan 100.000 inwoners de grootste stad van de Nederlanden. De stad was ook nog eens protestants. De haven was veel belangrijker dan die van Amsterdam, dat in 1587 met oorlogsgeweld tot de opstand was bekeerd. In 1583 verbleef Willem van Oranje met zijn hofhouding in Antwerpen. In 1585 viel Antwerpen weer in Spaanse handen. En toen moet, volgens veel Antwerpenaren, na gekonkel van de jaloerse concurrent Amsterdam het grote verraad plaats hebben gevonden. Zowel Spanje als het kamp van de stadhouder accepteerde een status quo, waarbij in het Noorden de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ontstond, die grote aantrekkingskracht uitoefende op elders vervolgde protestanten, en de 10 Zuidelijke Nederlanden Spaans en katholiek bleven. De Republiek deed niet veel meer om de Zuidelijke Nederlanden van de Spaanse overheersing te bevrijden. En de haven van Antwerpen werd door de Republiek de nek omgedraaid. Protestante Antwerpenaren konden 4 jaar lang met hun bezittingen naar het Noorden vertrekken, waardoor de stad in korte tijd 60.000 kapitaalkrachtige inwoners verloor. Als klap op de vuurpijl werd Amsterdam bevoordeeld, doordat de afsluiting van de Schelde, waartoe de Republiek in 1584 was overgegaan, maar liefst tot 1792 werd gehandhaafd. Dus ook nadat de vrede tussen Spanje en de Republiek was getekend en zelfs nadat de voormalige Spaanse Nederlanden waren overgegaan naar het Aartshertogdom Oostenrijk, waarmee de Republiek een uitstekende relatie had. Als gevolg van de alleen vanwege de concurrentiepositie van Amsterdam eeuwenlang doorslepende afsluiting van de Schelde was de rol van Antwerpen als belangrijke havenstad uitgespeeld. 'De STEEG' is een keer bezocht door iemand uit Antwerpen, die veronderstelde, dat de Oranjes nu over een in België gesitueerd Koninkrijk der Nederlanden zouden regeren, als de wind in de nacht van 31 maart op 1 april 1572 niet richting Den Briel maar naar Brugge zou hebben gestaan. En dat een groot deel van de huidige Belgen dan in het huidige Nederland zou wonen. Een andere Vlaamse bezoeker van 'De STEEG' heeft wel eens geopperd, dat de Vlamingen, uit van generatie op generatie overgedragen frustratie over de behandeling, die hun landsdeel en met name Antwerpen na de 'val van Antwerpen' van de zijde van stadhouder Willem I Oranje en de Republiek ten deel is gevallen, mee zijn gegaan met de Waalse opstand tegen het door koning Willem I van Oranje-Nassau geleide Koninkrijk der Nederlanden. Hoewel België sinds 1830 bestaat, werd de onafhankelijkheid van het land door Nederland pas in 1839 erkend. (Wat dat betreft heeft Indonesië niet echt te klagen over de snelheid waarmee Nederland de Republik Indonesia heeft erkend.) Dat koning Willem I niet de moeite nam om zijn afkeer van Waalse, katholieke zuiderlingen te verbergen, heeft een bijdrage geleverd aan Waalse onvrede jegens zijn bewind. Hij trad in 1840 af om in Berlijn te trouwen met Henriëtte d'Oultremont de Wégimont, een katholieke gravin van Waalse afkomst, die in Nederland de spotnaam Jetje Dondermond kreeg. Er zijn weinig buurlanden, die zo goed met elkaar overweg kunnen als Nederland en België. Maar op een aantal pijnpuntdossiers speelt het om praktische redenen door Oranje en de Republiek gepleegde verraad jegens de Zuidelijke Nederlanden en de afsluiting van de Schelde een grote rol. Zo zouden Vlaamse politici minder behoefte hebben met een andere oplossing dan het ontpolderen dan de in 1907 in het Verdronken Land van Saeftinghe aangelegde Hertogin Hedwigepolder, als sommigen niet het gevoel hadden, dat de polder vooral niet onder water mag worden gezet, omdat het uitblijven van deze natuurcompensatiemaatregel ertoe kan leiden, dat de Europese Unie de haven van Antwerpen verbiedt te groeien. Dat de Hedwigepolder een Belgische eigenaar heeft, die zich al jaren juridisch met alle middelen tegen de natuurcompensatiemaatregel verzet speelt in Vlaamse ogen geen enkele rol. Nederland speelt volgens veel Vlamingen een vies spelletje door de Antwerpse haven groeikansen te ontnemen, door te weigeren om een bij een internationaal verdrag afgesproken maatregel uit te voeren. (De groei van de Antwerpse haven heeft formeel niets met de ontpoldering van de Hedwigepolder te maken. Deze maatregel zou de door het Sigmaplan, de Belgische variant van de Deltawerken, aangerichte natuurschade moeten compenseren.) En dan hebben we ook nog de problemen over de IJzeren Rijn. De in 1991 stilgelegde spoorbaan van Antwerpen en Mönchengladbach, die België graag nieuw leven zou inblazen. België staat in zijn recht op grond van recente gerechtelijke uitspraken, het scheidingsverdrag van 1839 en het IJzeren-Rijnverdrag van 1873. Maar ja, de spoorbaan voert in Zuid-Limburg over een stukje grond, dat in 1990 tot Nationaalpark De Meinweg is aangewezen. En in een Nationaal Park horen geen treinen te rijden, vindt Den Haag. Dit kersverse Nationale Park wordt door veel Vlamingen geïnterpreteerd als een tweede Scheldeafsluiting. Ditmaal zou Nederland er niet op uit zijn om de belangen van de haven van Amsterdam te bevoordelen. Nu zou het in Vlaamse ogen om de economische belangen van de haven van Rotterdam en 'zijn' Betuwelijn gaan. Hoe Den Briel een 'belangrijcke' familie rijker werd Hoe het ook zij - Den Briel heeft, denken veel Briellenaren, aan de door de val van Antwerpen op gang gebrachte volksverhuizing van welgestelde zuiderlingen het familiebedrijf Rijcken-Interfashion overgehouden, dat al meer dan 350 jaar in het bezit van dezelfde familie is. Dat verhaal klopt niet. De Brielse Rijcken hadden vanuit in de in de Zuidelijke Nederlanden gelegen plaats Hamont hun kapitaal opgebouwd als 'teut in manufacturen'. Een soort zelfstandig in- en verkopende (en dus kapitaalkrachtige) rondreizende handelaren in stoffen, die ze van producenten betrokken. Teuten werden vaak rijker dan de fabrikanten van de producten, die ze verkochten. (Je had ook teuten, die in loondienst waren bij de mensen wier spullen ze verkochten. In hun geval doet het woord 'handelsreizigers' 'De STEEG' minder aan dronkenschap denken.) Analoog aan de V.O.C. vormden de teuten teutencompagnieën, die vanuit compagniehuizen werden bevoorraad. Volgens overlevering zou de Brielse compagnie Rijcken in 1690 zijn opgericht. Daarvoor hield de familie Rijcken zich al met stoffenhandel bezig. Antwerpen was overigens zowel een centrum van de stoffenhandel als van teutencompagnieën. Tot aan de 2e Wereldoorlog had de Brielse winkel van de firma Rijcken een man in dienst, die, als 'teut', op de Zuid-Hollandse Eilanden, met een met stoffen beladen wagen 'de boer opging'. Er bestaan nog altijd zeer nauwe familiebanden tussen de 'Rycken compagnieën' van Den Briel en Hamont. |
Verzakte gevels en het belang van schone ramen
Geplaatst op 1 september, 2013 om 5:05 |
![]() |
'De STEEG' kan bezorgde bezoekers geruststellen. Deze gevels mogen dan wel vervaarlijk naar voren hangen, maar in de meeste gevallen is er sprake van een bewuste keuze van de bouwers. Er zijn twee verklaringen voor de ogenschijnlijk verzakte gevels. Vroeger hadden veel panden een katrol hoog aan de gevel, zodat grote en zware dingen via de ramen naar een bovenverdieping konden worden getakeld. Dat ging makkelijker als de voorgevel naar voren helde. De tweede verklaring heeft met de Hollandse properheid te maken en speelt alleen bij huizen, waarvan de bouwheer zich ruiten van glas kon permitteren: een naar voren overhellende gevel houdt een deel van de regen van de ramen. Die ramen hoefden minder vaak worden gezeemd. Minder rijke mensen hadden ruitjes van aan elkaar genaaide varkensblazen, geolied papier of linnendoek. Armere mensen hadden helemaal geen ruiten in hun ramen. Die deden 's avonds gewoon de luiken dicht. De inmiddels tot Briellenaar genaturaliseerde 'Spaensche Smous' van 'De STEEG' (KLIK HIER) heeft een derde toepassing voor de ogenschijnlijk verzakte gevels gevonden. Vanwege een geografisch bepaalde, hartgrondige afkeer van nattigheid holt hij bij regen zo dicht mogelijk langs de muren om zich bij elke verzakte gevel verontwaardigd uit te schudden. Import-Briellenaren krijgen vaak vanaf hun eerste 1 April het gevoel, dat het zinloos is om binnen de vesting de ramen te zemen. Voor je het weet is het immers weer 1 april. Goed gezeemde ramen werden in vorige eeuwen in Brielle dermate belangrijk gevonden, dat de deftige stoepen van de meeste huizen in de Voorstraat (niet te verwarren met een trottoir voor algemeen gebruik, want daar deed men niet aan) van de stoep van de buren werden gescheiden door een stenen bank. In die bank zat een deksel. Onder dat deksel zat een koker die naar een waterput leidde. Op die koker kon een zuiger worden aangebracht, waarmee water kon worden omhoog gepompt, dat via een gat in de voorkant in een emmer kon worden opgevangen. Een drinkwaterleiding had men niet, maar dus wel een systeem om op comfortabele wijze de ramen te zemen. De banken waren in de tijd van kaarslicht en op peperdure walvisblubber brandende olielampen ideaal om bij mooi weer van het laatste dag- en avondlicht te genieten en met buren en voorbijgangers de laatste nieuwtjes uit te wisselen. In de Brielse binnenstad zijn de meeste panden niet op heipalen maar op koeienhuiden gebouwd. Soms ging een gevel wel degelijk verzakken. Als dat tijdens de bouw gebeurde, werd het gebouwde deel niet afgebroken, maar de rest van de gevel, ten opzichte van het verzakte deel, in een bepaalde hoek afgebouwd, die de verzakking zouden compenseren. Ook deze gevels staan eeuwen na de bouw nog altijd als een huis. De gevel van het pand, waarin 'De STEEG' formeel nog altijd tijdelijk is gevestigd, vormt een wel heel bijzonder geval. Op de begane grond hangt de voorgevel voorover. De voorgevel van de bovenetage is in vergelijking met de gevel van de begane grond 'loodrecht' gebouwd; staat grotendeels zoals een fatsoenlijke gevel hoort te staan, maar helt in de rechterbovenhoek duidelijk naar achteren. De beide winkelramen zijn ten opzichte van elkaar in rare hoeken aangebracht. Een en ander zou mogelijk de krachten moeten compenseren van het dijklichaam, waarin het pand (dat aan de zijde van de Venkelstraat ook nog een onderhuis telt) is gefundeerd. Ter hoogte van 'De STEEG' en de naburige panden van de Zeeman is duidelijk, dat de op de middeleeuwse Oostdijk gelegen Nobelstraat ter plekke een flauwe bocht maakt. Deze afwijkingen zijn helaas niet duidelijk op een foto vast te leggen. De onderstaande foto biedt een makkelijk te fotograferen voorbeeld van een waarschijnlijk doelbewust 'verzakt' gebouwde gevel op de hoek Nobelstraat/Zuidspuistraat. Een nauwelijks fotografisch vast te leggen voorbeeld van een schots en scheef gebouwde, middeleeuwse muur biedt de zijgevel van het uit de eerste helft van de 14e eeuw daterende pand op de hoek Turfkade/Zuidspuistraat |
De monumentale muur
Geplaatst op 24 augustus, 2013 om 6:26 |
![]() |
Men zegt dat men enerzijds 'Disneyficatie' heeft willen voorkomen en anderzijds de gemeente Brielle op de kaart heeft willen zetten middels een 'spannende' combinatie van eeuwenoud en modern. De WC-rolhouder werd geacht om op een prominente plaats, pal bij een van de belangrijkste toegangen tot de vesting, een dialoog aan te gaan met zijn historische omgeving. Een Duitse bezoeker van de stad heeft de situatie gekenschetst met de woorden "Vorne Ui! Und hinten Pfui!" Er zijn overigens mensen ('De STEEG' incluis) die de WC-rolhouder helemaal zien zitten. Maar dan aan het Brielse Meer en met balkons en schuifpuien aan de achterkant (de kant die tegen de monumentale kapelmuur is gebouwd). De in de huidige situatie niet meer van de openbare weg zichtbare muur is om de volgende reden een gemeentelijk monument: "De restanten van de KAPEL zijn van monumentale waarde vanwege de hoge ouderdom en de archeologische- en bouwhistorische waarde. Mede van belang in relatie tot de ontwikkeling van Brielle." KLIK HIER om de gehele verklaring over de monumentale status van de (naar verluidt dankzij de door de monumentencommissie gestelde eisen onzichtbare) kapelmuur te lezen. |
Rozemarijntjes A.D. 1572?
Geplaatst op 20 augustus, 2013 om 10:32 |
![]() |
Op een kaart met de situatie van 1350 ziet Den Briel eruit als een door water omgeven, mislukte cirkel. Het grootste deel van die cirkel oogt 'woest en ledig'. De grond zal in gebruik zijn geweest bij de binnen de stad gevestigde boeren. De stad bestaat eigenlijk uit lintbebouwing weerszijden van de huidige Nobelstraat, de Vischstraat en het water tussen het huidige Maarland ZZ en Maarland NZ. In de Koopmanstraat staan enkele gebouwen, waaronder het stadhuis. Op de huidige hoek Kaaistraat/Scharloo is welgeteld één gebouw te vinden. De rest van de midden in de Goote gelegen, begroeide zandplaat die af en toe nog onder water kwam, waaruit later Scharloo, de Nieuwstad (Slagveld) en de Zevenhuizen zullen ontstaan, is onbebouwd. Rond de Sint-Catharijnekerk (die in 1405 zal afbranden) is geen gebouw aangegeven. In de driehoek tussen Langestraat, Voorstraat en Maarland zien we de Maarlandse Burcht en de Sint-Pieterskerk. De Voorstraat is in 1530 maar aan één kant bebouwd. Aan de lege kant van de straat is naast een gebouwencomplex op de hoek Visschstraat/Voorstraat verder maar één gebouw te vinden. Zo te zien in het Noordeinde; ter hoogte van de in 1652 door de Waalse Hervormde Kerk in gebruik genomen Sint-Jacobskerk. De katholieke naam verraadt, dat de kerk van voor 1572 dateert. De laat-gothische protestante kerk (die nu als huisartsencentrum fungeert) is in de 15e eeuw gebouwd als kapel van van het Sint-Jacobsgasthuis. dat - hoewel sommige bronnen beweren dat de kapel uit 1652 dateert en het gasthuis (geen ziekenhuis maar een bejaardentehuis voor mannen) pas in de 15e eeuw zou zijn gesticht - mogelijk in 1350 al aan de verder onbebouwde zijde van de Voorstraat stond. Vast staat dat er in 1434 een stadsrekening is geschreven om een wachthuis af te breken, dat achter het Sint-Jacobsgasthuis stond. Het is mogelijk, dat de rest van dit lege gebied geregeld onderwater liep, of als landbouwgronden in gebruik was. Gasthuizen pleegden destijds met landerijen te worden begunstigd. Landerijen, die aan boeren konden worden verhuurd of door de in betere conditie verkerende oude mannen uit het Gasthuis worden bewerkt. Van door omwonenden van de Kuiperstraat ingediende planschadeverzoeken had het stadsbestuur bij een aanwijzing tot prostitutiezone van de Kuiperstraat niet zoveel te vrezen. Vanuit de Vischstraat bezien, had de rechterzijde van de Kuiperstraat door de in 1478 aangevangen verbeteringen aan de vestingwerken ideale buren, die nooit over overlast zouden klagen en geen aanstootgevend zouden nemen aan het beroep van hun buurvrouwen: de tussen Maarland (ter hoogte van de huidige Nieuwstraat) en de poort aan het einde van de Vischstraat gebouwde stadsmuur en daarachter de rivier de Goote. Rond 1587 zouden stadsmuur, torens en poorten worden neergehaald, nadat de Goote was afgedamd* en de westelijke tak van de rivier in de binnenhaven 'Zuidspui'** was veranderd (de oostelijke tak werd omgegraven tot veste (een gracht rond de vesting). Aan de kades langs de Zuidspui (de huidige Lijnbaan en Turfkade) werden vooral pakhuizen en andere opslag- en scheepvaart gerelateerde bedrijven (zoals een uitermate lawaaiige scheepswerf) gevestigd. Dus weer geen bewoners, die over een achteruitgang van hun wijk zouden klagen. Het is overigens niet onwaarschijnlijk, dat de rozemarijntjes in de loop der eeuwen geleidelijk aan de plaats hebben ingenomen van de kuipers. Aan hun houten tonnen was door de achteruitgang van de 'vischteelt' en de sluiting van een aantal brouwerijen veel minder behoefte. Ooit waren brouwerijen zo belangrijk in Den Briel, dat zowel Turfkade als Scharloo 'Bierkaai"werden genoemd. (Het woord kuiper blijkt ook haringpakker te betekenen. Daar was met de verdwijning van de haringvisserij al helemaal geen behoefte aan.) De achterburen links, aan het begin van de Kuiperstraat, hadden in de 15e eeuw wel problemen op kunnen leveren. Dat lag een aantal buiten de ommuring van de burcht terechtgekomen bijgebouwen van de Heerenhof. Nadat de band met de burcht was verbroken, was het aan de huidige Voorstraat gelegen complex nog deftig genoeg om burgemeesters van de stad te huisvesten. De burcht zelf, de Heerenhof, heeft in 1470, met de dood van heer Frank van Borselen, zijn laatste semi-permanente bewoner*** verloren. Met ingang van heer en graaf Karel de Stoute van Henegouwen was Den Briel nog wel de hoofdstad van de vrije heerlijkheid Voorne, maar zou de landsheer en landsvrouwe nog maar incidenteel in zijn of haar hoofdstad resideren. Het is daarom mogelijk, dat de buiten de ommuring van de burcht gelegen bijgebouwen al lang waren 'geprivatiseerd'. (Op de functie van het buiten de muren van de burcht gelegen complex komen we in het volgende blok terug.) De door 'De STEEG' gevonden kaarten van het middeleeuwse Den Briel zijn helaas erg schematisch van opzet. Op die kaarten worden de waterwegen en de belangrijkste gebouwen aangegeven, de Sint-Catherijnekerk, de Maarlandse of Pieterskerk en de Sint-Jacobskerk. De oudste gedetailleerde kaart dateert uit 1649. Op die vogelvluchtkaart liggen Scharloo en Slagveld binnen de vesting; zoals ze dat doen sinds de stadsuitbreiding, waartoe in 1587 onder Engels bewind werd besloten. Rond het Zuideinde is 's-Heer Daniels-Ambacht nog in tact. De in 1350 voor een 'stadsmens' zo woest en ledige landerijen zijn volgebouwd. De Voorstraat telt daardoor 2 gevelwanden. En tussen de Voorstraat en de Lijnbaan loopt een zijstraat van de Vischstraat, de Kuiperstraat (op het fragment van de kaart met een rode streep aangegeven), die doodloopt tegen de naar de huidige verhoudingen erg groot afgebeelde kapel van het Gasthuis voor Oude Mannen. Het ietwat armlastige Sint-Jacobsgasthuis is in de 17e eeuw vóór 1652 opgeheven. 'De STEEG' heeft helaas niet kunnen ontdekken of de rozemarijntjes zich al in de eerste helft van de 17e eeuw al tussen de in de Kuiperstraat gevestigde kuipers hebben gevestigd. Het is dan ook niet gelukt om terug te vinden of de 'mannenhuismeesters' nog moeite hebben moeten doen om, net als de regenten van het Asyl voor Oude en Gebrekkige Zeelieden, hun bewoners bij de dames weg te houden. Bij nostalgisch getinte Brielse evenementen zoals de 1 April-viering kan het ineens gebeuren, dat een aantal voor rond 1572 zedeloos geklede rozemarijntjes in de Brielse winkelstraten opduikt. Mannelijke bezoekers van buitenaf hoeven zich geen zorgen te maken over hun zedelijk welzijn. Ondanks hun prikkelende kledij zijn dit geen vrouwen die bereid zijn om tegen betaling in het openbaar te zitten. Deze rozemarijntjes zijn niet opzoek naar klandizie, maar naar een luisterend oor. Het is een zangkoor. 'De STEEG' is ervan overtuigd, dat de rozemarijntjes zijn vernoemd naar de straat waar ze hun werk bedreven en dat de straat niet naar hen is vernoemd. Hoewel er in boeken over de geschiedenis van Den Briel slechts besmuikt aandacht lijkt te zijn besteed aan de het fenomeen 'rozemarijntje', zijn er twee redenen om aan te nemen, dat de term in 1572 nog geen ingang had gevonden. Zo blijkt het overzicht van rijksmonumenten de bouw van de oudste monumenten in de Rozemarijnstraat in het begin van de 17e eeuw te situeren. En dan hebben we ook nog W.G. van der Hulst, auteur van veelal stichtelijke jeugdboeken. Voor zijn in het jubileumjaar 1922 verschenen boek 'Er op of er onder!' heeft hij zeer gedegen onderzoek verricht naar het leven in Den Briel in het jaar 1572. Indien hij tijdens het onderzoek op de term 'rozemarijntje' zou zijn gestuit, had van der Hulst in jaren '30 nooit de naam Rozemarijntje gekozen voor de hoofdpersoon van een reeks over een lief en onschuldig kind. Het eerder geplaatste fragment van de zeer gedetailleerde 17e eeuwse kaart toont opvallend veel groen aan weerszijden van de Kuiperstraat/Rozemarijnstraat. Voorbij de Boterstraat zien we, in het gedeelte van de straat dat al in 1733 Rozemarijnstraat genoemd zou worden, op het te groot uitgevallen complex rond de Sint-Jacobskerk na, geen gebouwen maar groen. Dat groen bestond niet alleen de achtertuinen van de nieuwbouwpanden in de Voorstraat. Het groen tussen Rozemarijnstraat en Lijnbaan had kennelijk een agrarische bestemming. Want anders had het in 1881 helemaal geen zin gehad om tussen de militairen en de rozemarijntjes een boerderij te bouwen (het rijksmonument op nummer 4). Op de hoek Lijnbaanstraat/Rozemarijnstraat heeft trouwens ook lang een boerderij gestaan. Het is natuurlijk niet onmogelijk, dat de boeren uit de Rozemarijnstraat ook over buiten of elders in de vesting gelegen landbouwgrond konden beschikken. In de 17e eeuw droeg de Lijnbaanstraat overigens de naam Catteslop; naar 'De STEEG' denkt, een veel leukere naam. * De afdamming en inpoldering van de rivier is eigenlijk fataal geweest voor de Brielse haven. Die ging daardoor namelijk steeds erger verzanden. Het stadsbestuur van Den Briel heeft zich om die reden jarenlang verzet tegen het in 1473 door Karel de Stoute vanuit het verre Maastricht genomen besluit. Deze op afstand regerende heer van Voorne had meer oog voor de vruchtbare landbouwgrond, die door inpoldering beschikbaar zou komen, dan voor de economische belangen van havenstad Den Briel, die ooit zowel via de Maes als via het Haringvliet bereikbaar was geweest. ** De Goote werd zelf ook al als haven gebruikt. Aan het eind van de Turfkade, tussen Varkensstraat en Zuidspuistraat, ligt een charmant pleintje, dat helaas veel te weinig wordt ingezet bij op de Turfkade gehouden evenementen. Daar is rond 1478 een poort met uitkijktoren gebouwd. Die rond 1587 weer afgebroken poort werd de Craentoren genoemd. Naar de hijskraan, die hier al stond om in de Goote afgemeerde schepen te lossen. *** Semi-permanent, omdat ook de Heeren van Voorne tussen hun burchten en kastelen in Voorne en Zeeland heen en weer trokken. Het systeem is vergelijkbaar met een sprinkhanenplaag. Het hof streek ergens neer, eiste bij de boeren in die streek de belasting in natura op en trok naar een andere streek als de boeren niets meer konden leveren. Queen Elizabeth II houdt deze traditie nog altijd min of meer in ere; zonder lokale boeren daarbij arm te eten. Van de officiële residentie Buckingham Palace trekt ze naar haar officiële zomerresidentie Balmoral. daarnaast verplaatst het hof zich geregeld naar Windsor Castle en Sandringham. Een sprinkhaan zou waarschijnlijk zeggen dat de officiële residentie in Den Briel en de Zomerresidentie in Oostvoorne wel erg dicht op elkaar liggen. Het Brielse hof van Frank van Borselen telde overigens zo'n 200 man personeel. |
De vrouwe van Voorne en de graaf van Holland
Geplaatst op 10 augustus, 2013 om 9:05 |
![]() |
Catharina van Durbuy, vrouwe van Voorne, vrouwe van Teijlingen en burggravin van Zeeland, trouwde in 1280 met Albert van Voorne (overl. 1287). In 1297 hertrouwde ze met een andere edelman, die in Holland en Zeeland een zeer belangrijke rol heeft gespeeld: Wolfert I van Borselen. Wolfert was een intrigant, die graag zijn machtsgebied vergrootte. In 1290 keerde hij zich tegen de bij het 'gemeene volk' immens populaire Hollandse graaf Floris V. Samen met zijn oudste zoon sloot hij zich aan bij de graaf van Vlaanderen. Boze tongen zouden kunnen stellen, dat hij, als het op het verraden van vrienden en bondgenoten aankwam, een voorbeeld heeft genomen aan 'der keerlen god' (de god van de boeren). Zo wisselde Floris in januari 1296 zijn (goed betaalde) Engelse sympathieën in voor steun aan de koning van Frankrijk. Het was niet voor het eerst dat graaf Floris van kamp wisselde; wel voor het laatst. Want nog hetzelfde jaar werd hij vermoord door zijn eigen edelen, Gijsbrecht IV van Amstel, Herman VI van Woerden en Gerard van Velzen. Oorspronkelijk zou het drietal niet van plan geweest zijn om Floris te vermoorden, maar om hem aan de koning van Engeland uit te leveren. Wolfert I van Borselen zou niet bij het complot betrokken zijn geweest. Hij werd aangewezen als één van de twee regenten van de in Engeland opgevoede zoon van Floris V, Jan I van Holland. Na een conflict met het stadsbestuur van Dordrecht werd Wolfert van Borselen in 1299 vermoord. Naar werd gezegd, bij een mislukte poging om graaf Jan I naar Zeeland te ontvoeren. Catharina kon zich overigens ter nauwer nood uit de benen maken bij de lynchpartij. Nog hetzelfde jaar stierf het Hollandse huis met de dood van de 15-jarige graaf Jan van Holland uit. Herman VI van Woerden (ca. 1240 - 1303/04) zou overigens getrouwd zijn geweest met ene Elizabeth van Amstel. Zijn eerste echtgenote was de dochter van Hildegonda van Voorne. Gerard van Velzen zou op zijn beurt weer getrouwd zijn geweest met Machteld van Woerden, een zuster van medesamenzweerder Herman van Woerden. Met andere woorden: Herman van Woerden is de zwager van zijn belangrijkste medesamenzweerders (er was ook nog een aantal medeplichtigen). Gijsbrecht van Amstel was overigens de kleinzoon van een rond 1230 geboren Herman van Woerden. (Om de ongezonde familiebanden tussen het drietal te illustreren: voorganger Herman V van Woerden was ook al getrouwd met een van Amstel; Clementia Badeloch [ook wel: Badeloch Clementia] van Amstel; dochter van een eerdere Gijsbrecht van Amstel.) Volgens een alternatieve theorie speelt het verraad aan de koning van Engeland geen rol bij het complot tegen de graaf. Floris V had namelijk de gewoonte om elke vrouw, die hem beviel als de zijne, te beschouwen. Anders dan veel van zijn collegaheersers, beperkte hij zich niet tot vrouwen uit de lagere standen, maar zag hij er geen enkel bezwaar in om de onwillige echtgenote van één van zijn belangrijkste leenmannen met geweld te nemen. De gewelddadige verkrachting van Machteld van Velzen (geboren van Woerden), die, enkele jaren na de schanddaad, om die reden in 1296 zelfmoord zou plegen, zou voor de door ongezond ingewikkelde huwelijksbanden met elkaar verbonden Gijsbrecht van Amstel, Herman van Woerden en Gerard van Velzen aanleiding zijn geweest om, tijdens een valkenjacht, met de er naar hartenlust op los verkrachtende graaf af te rekenen. (Moderne historici geven de voorkeur aan een Engelse samenzwering als wraak voor het overlopen naar de Franse zijde.) Catharina van Durbuy (van wie alleen de sterfdatum bekend is) zou overigens een afstammeling zijn geweest van "de grote Herman van Woerden" (inclusief de moordenaar zijn er 6 Hermannen van Woerden geweest). Kortom: Catharina van Durbuy (van Voorne en van Teijlingen) was waarschijnlijk verwant aan de moordenaars van Floris V. Wegens gebrek aan harde bewijzen doen moderne historici er een beetje moeilijk over, maar zelfs een vrome kinderboekenschrijver als Johan Been deed geen enkele moeite om te verbloemen, dat de uit het Huis van Woerden stammende Catharina van Durbuy de titel vrouwe van Teijlingen (en het bijpassende kasteel) in bed zou hebben verdiend; als maar al te gewillige minnares van Floris V. Graaf Floris zou zelfs een buitenechtelijke zoon bij haar hebben verwekt. (En dan te bedenken dat ze genoemd is naar een heilige, die, liever dan haar maagdelijkheid, haar leven verloor.) Haar zoon Gerard van Voorne, bijgenaamd 'het kind van Voorne', was op 12-jarige leeftijd getuige van de moord. Ondanks zijn jonge leeftijd heeft hij zich verdienstelijk gemaakt bij de vervolging van de hoofddaders en hun medeplichtigen van een misdaad, die door de een als de eerste politieke moord in Nederland wordt gezien en door de ander als een meer dan verdiend gevalletje eerwraak wordt beschouwd. Vier van hen zouden in de haven van Den Briel zijn gearresteerd. Toen ze op het punt stonden om op de boot naar Engeland te stappen. |
Soms falende neutraliteitspolitiek/De oorlogen met Rotterdam en Dordt
Geplaatst op 9 augustus, 2013 om 3:27 |
![]() |
De door Den Briel in acht genomen neutraliteitsproblematiek had vooral ten doel om niet te worden meegesleurd in de oorlogen, die de op elkaars troon azende koningen van Denemarken en Zweden met elkaar uitvochten. Toch gebeurde het geregeld, dat andere Buitenlandse mogendheden of ordinaire kapers zich niets aantrokken van de door de stad gekozen aanpak en Brielse schepen (inclusief bemanning) in gijzeling namen. Dit kon zelfs gebeuren in Denemarken of Zweden, wanneer de bemanning van een schip de door Brielse en Scandinavische diplomaten bepaalde grenzen overtrad. Of zich in de eerste de beste kroeg of bordeel misdroeg. Den Briel had overigens de gewoonte om aparte verdragen te sluiten met bepaalde Hanzesteden, waarin de partners elkaar militaire bijstand beloofden als er iets met elkaars schepen of bemanning gebeurde. Die verdragen werden door sommige Buitenlandse mogendheden wel heel ruim uitgelegd. En zo kon het gebeuren, dat Brielse schepen en hun volmaakt onschuldige bemanning als remplaçant (vervanger) in gijzeling werden genomen, wanneer de bemanning van een bijvoorbeeld uit Zierikzee afkomstig schip zich had misdragen in Buitenlandse wateren of in een havenstad, maar erin was geslaagd zich aan justitie te onttrekken. En dan had je natuurlijk ook nog ordinaire kapers, die zich niets gelegen lieten liggen aan welk verdrag dan ook. Dergelijke akkefietjes hebben de stad veel tijd en geld gekost. Ondanks de grote mate van zelfstandigheid, die het stadsbestuur - mede dankzij keizer Maximiliaan I (echtgenoot van de toenmalige gravin van Holland, Maria van Bourgondië en overgrootvader van graaf Filips II) - ten koste van 'de graaf in Den Haag' had verworven*, kon Den Briel natuurlijk altijd door de de Landsheer (of Landsvrouwe) worden gedwongen om een oorlogsvloot of leger te zenden, wanneer de Voornse of Hollandse belangen in het geding kwamen. Zo hebben Briellenaren in het opstandige West-Friesland gevochten. De Brielse oorlog (met Rotterdam) Brielse schepen werden niet alleen in verre Buitenlanden in gijzeling genomen. Op 10 mei 1661 werden in de haven van Rotterdam alle uit Den Briel afkomstige schepen aan de ketting gelegd in het kader van de 'Brielsche Oorlog', die tussen beide havensteden werd uitgevochten over de beloodsing van op de verraderlijke Brielsche Maas varende schepen, die onderweg waren naar Rotterdam. Op 21 mei 1661 werden de schepen weer vrijgegeven, nadat bij verdrag was besloten dat Rotterdamse loodsen in Den Briel moesten gaan wonen. * In 1572 woonde 'de graaf in Den Haag' in Madrid. Hij luisterde naar de naam koning Filips II van Spanje. Oorlog met Dordrecht! De met Rotterdam uitgevochten oorlog ging over het monopoly van de beloodsing op de Brielsche Maas. Het steeds belangrijker wordende Rotterdam was het helemaal zat, dat ook schepen, die niets in Den Briel te zoeken hadden, alleen maar Brielse loodsen mochten inschakelen. In 1520 was Den Briel ook al eens naar aanleiding van een vergelijkbare kwestie met een Hollandse stad in oorlog geraakt. In de Middeleeuwen had Dordrecht altijd op de eerste plaats gestaan van de top 10 van Hollandse steden. Maar aan die positie werd in de 16e eeuw danig geknaagd. Niet toevallig met name door Amsterdam en Rotterdam; tot havensteden uitgroeiende vissersplaatsen, waar men - zoals sommigen dat nog altijd fijnzinnig uitdrukken - in de Brielse glorietijd nog in berenvellen rondliep. Juist in de tijd, dat de achteruitgang van Dordrecht zich liet merken, besloot het stadsbestuur om tegenover de andere Hollandse steden op zijn ponteneur te gaan staan. Dat deed men onder meer door zich te beroepen op allerlei vergeten, volmaakt achterhaalde of zelfs verzonnen privileges en monopolies. In 1520 herinnerden de Dordtenaren zich bijvoorbeeld, dat de ietwat kwijnende havenstad Den Briel in een ver verleden onderworpen zou zijn geweest aan Dordrecht. Dordrecht beriep zich daarbij op een heel oud privilege op het zogenaamde stapelrecht. Hoewel de naam Briel vertaald kan worden als 'ommuurde stapelplaats' (een plaats waarheen alle exportproducten van een bepaalde soort werden gebracht om van daaruit verder te worden verhandeld), claimde Dordt, dat alle in Den Briel te verhandelen goederen eerst per schip naar Dordrecht moesten worden gebracht. Dankzij de idiote omweg en de volstrekt nutteloze tussenstop zou Dordt belasting kunnen heffen op alle voor Den Briel bestemde goederen. In de hoofdstad van de vrije heerlijkheid Voorne (waar zelfs de graaf van Holland nauwelijks iets te zeggen had gehad) bestond grote twijfel aan de rechtsgeldigheid van het privilege. De Dordtenaren hebben toen enkele beladen schepen met bestemming Den Briel gekaapt en naar Dordrecht gevaren. Ter compensatie van de schade liet Den Briel enkele toevallig in de Brielse haven liggende Dordtse schepen aan de ketting leggen. Verontwaardigd over deze brutaliteit zond Dordrecht een oorlogsvloot van "vijf huideschepen met gewapend volk". (De verklaring voor het woord huideschip heb ik gevonden in de 'Nouveau Dictionnaire Français-Hollandais et Hollandais-Français'. Voor zeevarenden was een huideschip het equivalent van een deurwaarder.) De Dordtse schepen verzamelden zich voor de haven en "schoten met (donder)bussen (KLIK HIER) op de vijanden" Ook verjoegen ze schepen die in Den Briel wilden aanmeren. Ze begingen daarbij de stommiteit om 't veer van zijn Keizerlijke Majesteit aan te vallen, waarvan sommige veerlieden alleen aan gevangenneming konden ontkomen door in het water te springen en voor hun leven te zwemmen. De volstrekt ongehoorde aanval op het keizerlijke veer zal Dordrecht lelijk parten hebben gespeeld toen Den Briel een beroep deed op het Hof van Holland. Dat deed jarenlang onderzoek naar deze 'quaestie' en informeerde bij besturen en inwoners van plaatsen als Zierikzee, Brouwershaven en Goedereede wat bij hen bekend was van een historische onderworpenheid van Den Briel aan Dordrecht. De uitkomst van die gesprekken was, dat Den Briel altijd een "vrije coopstad" was geweest, die altijd alleen de heer (of vrouwe) van Voorne heeft gediend en met de stad Dordrecht helemaal niets te maken had. De sententie van het Hof van Holland werd uitgesproken in naam van Karel V die het Dordt niet had vergeven dat men zijn bloedeigen werknemers had laten beschieten. Het vonnis hield enerzijds het Dordtse stapelrecht in tact. Anderzijds staken de rechters bepaald niet onder stoelen of banken, dat Dordrecht op grove wijze misbruik had gemaakt van dit op schandalige wijze opgerekte privilege. De door Dordrecht begonnen oorlog met Den Briel resulteerde in een op 4 juni 1547 opgesteld reglement, waaraan de Hollandse steden en Dordrecht zich voortaan moesten houden. Met andere woorden: het stadsbestuur van Dordrecht stond als leugenaar te kijk en moest inbinden in de met alle andere Hollandse steden gevoerde ruzies. Die ruzies over het zogenaamde handelsmonopoly van Dordt met Den Briel en alle andere Hollandse steden zijn in 1393 begonnen. De stekeligheden zouden een kleine 150 jaar aanhouden. Het verbaast 'De STEEG' heel erg, dat Dordt geen bezwaar heeft gemaakt tegen het feit, dat de voor Den Briel zo gunstige getuigenissen, afkomstig waren uit plaatsen, die zelf ook vanuit de 'Meest Vooraanstaande Stadt van Hollandt' met dubieuze claims waren bestookt. Dordt heeft kennelijk verwacht, dat de stuk voor stuk vijandig gestemde getuigen zouden instemmen met een belachelijk scenario, waarbij zeeschepen met een voor stapelplaats Den Briel bestemde lading de 'Morgensterre van Hollandt' rechts zouden laten liggen, rechtstreeks naar Dordt zouden varen om het schip daar te lossen, belasting te betalen aan de Dordtse tollenaars en het schip opnieuw te beladen om opnieuw richting Den Briel te varen. Wanneer de Dordtse oorlogshitsers zouden hebben nagedacht, hadden ze beseft, dat het op z'n zachtst verdacht is, dat de met talloze vrijheden beklede hoofdstad van een niet aan de graaf van Holland onderworpen minrijkje, ook nog eens gelegen aan een machtige zeearm die niet onder het bewind van de graaf viel maar van de heer van Voorne, zich ook maar iets aan het verre Dordt gelegen zou moeten laten liggen. 'De STEEG' hoopt op grond van deze eigen ontdekking niet met pek en veren overgoten de stad uit te worden gejaagd: lang geleden heeft wellicht (een in 1520 door Dordrecht wel heel ruim uitgelegd) privilege bestaan, waardoor zout niet direct in Den Briel aan land mocht worden gebracht, maar eerst naar Dordrecht moest worden gevoerd en daar gestapeld, waardoor Dordt tol kon heffen op deze ook destijds zeer dure voedingstof. Het woord salaris betekent namelijk letterlijk zoutrantsoen. (De gemeente Brielle had in 2013 veel meer reserves op de bank staan dan de gemeente Dordrecht. Daarom wil 'De STEEG' het gemeentebestuur van Dordrecht er hierbij op wijzen, dat Dordt geen privileges kan ontlenen aan de op deze site opgenomen teksten. 'De STEEG' is niet van plan om buiten de vesting ingekochte handelswaar en/of bij de plaatselijke JUMBO, LIDL of PLUS gekocht keukenzout eerst in Dordt te laten opslaan, zodat het stadsbestuur van Dordt leuke dingen kan doen met de op deze wijze afgeperste belastinggelden.) Dordt heeft heel lang goed verdiend aan het stapelrecht, dat de stad, zoals de uitkomst van de Brielse rechtszaak bewijst, soms op dubieuze gronden oplegde aan (bijna) alle in de Hollandse en Zeeuwse riviermondingen of aan Rijn, Lek, Waal, Merwede, IJssel en Maas gelegen steden. Dordt eiste zijn 'pound of flesh' bij voor machtige steden als Nijmegen, Keulen (een stad die zelf ook als stapelplaats fungeerde) en Venlo bestemde vracht. De achteruitgang van Dordrecht begon overigens met de Sint-Elisabethsvloed (1421), waarbij grote delen van het achterland voorgoed verdronken, nieuwe vaarwegen werden gevormd (die het voor schippers makkelijker maakten om de Dordtse tolgaarders en/of het door Dordt opgelegde stapelrechten letterlijk te omzeilen) en de stad op een eiland kwam te liggen. Toch zou Dordt pas in de 18e eeuw door Rotterdam worden overvleugeld. Ook voor Den Briel had de Sint-Elisabethsvloed zeer schadelijke gevolgen. Na de vloed stroomde 4/5e van de hoeveelheid water die oorspronkelijk via de (Brielse) Maas vloeide via andere zeearmen als het Haringvliet naar zee. Een deel van het water dat vroeger door de Brielse Maas stroomde vloeide naar het Haringvliet via het nieuw gevormde Spui, dat de hoofdplaats en naamgever van de heerlijkheid Putten had verzwolgen. De verminderde hoeveelheid water en de tragere stroomsnelheid zorgen ervoor dat de door de stroom meegevoerde gronddeeltjes al in de Maas neersloegen. Deze verzanding leidde tot waddenvorming in de Maas, waardoor voor bewoning geschikte (maar inmiddels grotendeels door de Europoort opgeslokte) eilanden als Rozenburg en Blankenburg en het schiereiland De Beer konden ontstaan. Voor de bereikbaarheid van de Brielse haven was de verzanding echter fataal. De STEEG vraagt zich af of de Hoge Heren van Dordt anno 2016 al door hebben, dat hun voorgangers, door het in 1299 verkregen stapelrecht (dat oorspronkelijk alleen voor twee rivieren gold voor in stroomafwaartse richting aangevoerde artikelen die in Dordt zelf te koop zouden worden aangeboden of vandaar verder zouden worden vervoerd) keer op keer uit te breiden, tal van plaatsen tot vijand hebben gemaakt. Vijanden, die voor het Hof van Holland maar al te graag een voor de Brielse visie pleitende verklaring hebben afgelegd. Nadat de Spanjaarden op 1 april 1572 uit Den Briel waren geknikkerd, werd van 19 juli t/m 23 juli 1572 in Dordrecht de Eerste Vrije Statenvergadering gehouden, die een formeel begin maakte aan de Republiek der Nederlanden. "Hoe dichter bij Dordt, hoe rotter het wordt," zal Filips II verontwaardigd hebben gedacht. |
Oostvoorne - het straatloze buurdorp
Geplaatst op 3 augustus, 2013 om 10:07 |
![]() |
"Jij dorpje zonder enen straat, waar weg en laan doorhenen gaat." In navolging van deze tekst uit het liedje 'Oostvoorne aan Zee', hebben kersverse Westvoornse bestuurders meermaals in interviews laten weten, dat ze erg trots zijn op hun geliefde Oostvoorne, dat als enige plaats in Nederland geen straten kent en ook nooit zou hebben gekend. Een weg is toch wel het 'ordinairste', waar iemand in Oostvoorne aan kan wonen. Verder telt het dorp alleen maar lanen, dijken en paden. Er zijn slechtere plaatsen om te wonen dan Oostvoorne. Maar dat het dorp altijd te deftig zou zijn geweest om straten op de plattegrond te dulden, is echt onzin. Klik maar eens op de hieronder afgebeelde ansichtkaart van de Voorweg in Oostvoorne aan Zee. Die is gedrukt, voordat het gemeentebestuur besloot om alle straten tot minimaal wegen te upgraden. De Voorweg heette toen gewoon de Voorstraat. En de toenmalige zeestraat heette ooit heel ordinair zeestraat. |
Categorieën
/