Blog
Over struikelstenen en de op een pijnlijk moment blaffende hond
Geplaatst op 1 mei, 2014 om 4:17 |
Wie goed oplet ziet in een aantal Brielse straten glimmende steentjes van 10 bij 10 centimeter liggen. Deze met messing beklede steentjes liggen voor de 5 huizen, van waaruit van half juli tot eind oktober 1942 21 (volgens één bron: 23) Brielse Joden zijn gedeporteerd (in Den Briel ging het om leden van de families Gazan, Philipse, Katan en Cohen). Eerst via de Nobelstraat naar het net buiten de vesting gelegen stationnetje van de RTM. Vervolgens met het stoomtrammetje naar het RTM-station Rosestraat in Rotterdam-Feijenoord ('Zuid'). Vanaf het station een korte wandeling naar Loods 24 op het Gemeentelijke Handelsinrichtingen. En van Loods 24 regelrecht naar de fabrieken van de Dood, waar ze uiteindelijk allemaal zijn vermoord. De Joden werden zogenaamd naar Duitsland gebracht in het kader van de Arbeitseinsatz. Een belachelijke smoes, omdat zich onder de toekomstige dwangarbeiders Jannetje Philipse - van Buren (97) bevond, die, samen met een dochter, in een auto werd afgevoerd. In de Nobelstraat konden de leden van de familie Philipsen onder meer een laatste blik werpen op de hoek van de Zuidspuistraat gelegen en door Mozes Philipse uitgebate bioscoop-theater Luxor (thans: restaurant De Hooghcamer). De nieuwe exploitant was een foute Rotterdammer. Mozes Philipse, de met een niet-joodse vrouw gehuwde zoon van Jannetje Philipse - van Buren mocht met zijn vrouw en hun 2 zonen in Den Briel blijven. Het gezin heeft de oorlog overleefd; al was dat bepaald niet de bedoeling van de Bezetter. In elke struikelsteen (in het Duits: Stolperstein) is de naam en het geboortejaar gegraveerd van één van de vermoorde bewoners van het er achtergelegen huis. Op de struikelstenen, waarvan er in Europa anno 2014 44.000 zijn geplaatst, is soms ook de datum van deportatie en het jaar en de plaats/het concentratiekamp van overlijden aangebracht. In Nederland zijn de struikelstenen in 89 plaatsen te vinden. Vlak voor het terras van Lunchroom De Gulle Geus (Nobelstraat 67-69) liggen de struikelstenen voor broer en zus Michel en Esther Cohen. Michel Cohen, handelaar in ijzerwaren, is de man, die tot op het laatste moment de kaarsen heeft ontstoken in de Sjoel. In z'n eentje, waardoor de sjabbatvieringen volgen de joodse traditie niet 'geldig' zijn geweest (aan een joodse eredienst moet een 'minjam', bestaande uit minimaal 10 mannen, deelnemen). Het plaatsen van de aan broer en zus Cohen gewijde steentjes werd door een gênant incident ontsierd. Uitgerekend tijdens het stiltemoment besloot Tommie, de toenmalige hond van een schuin tegenover De Gulle Geus gelegen winkel (die de plechtigheid met belangstelling vanaf zijn vaste plekje voor de deur had gadegeslagen) het eens flink op een blaffen te zetten. En dat was heel vreemd, omdat de betreffende hond al 5 keer probleemloos op 4 mei had deelgenomen aan de Dodenherdenking bij de Catharijnekerk. En de dames van Zeeman ronduit geschokt waren, omdat ze ervan uit waren gegaan, dat de betreffende hond niet eens kon blaffen. Typisch een gevalletje - dat doet-ie anders nooit! Na afloop van de plechtigheid voor broer en zus Cohen liep een groepje in stemmig zwart geklede heren naar de hond, die het stiltemoment had verstoord. Om te kijken hoe de 'damblaffer' (zoals ze hem lachend noemden) er van dichtbij uitzag. Heel lief, vonden ze zonder uitzondering. In de hal van het Brielse Stadhuis/Museum is in 1970 een monument geplaatst met de namen van de vermoorde Brielse Joden. Direct na de oorlog hadden velen (en niet in de laatste plaats de Overheid) in het Herrijzend Nederland van de Wederopbouw wel iets beters te doen dan rekening te houden met de gevoeligheden van overlevenden van de Holocaust en/of teruggekeerde oorlogsslachtoffers. Denk maar eens aan de gemeente Amsterdam, die teruggekeerde joodse huiseigenaren op erfpachtaanslagen trakteerde voor de periode, dat ze zelf in het kamp hadden gezeten en hun huis door NSB'ers werd bewoond. De gemeentelijke ambtenaren gingen daarbij zover, dat ze overlevenden naheffingen oplegden, omdat ze hadden nagelaten om vanuit het concentratiekamp tijdig de voor hun bezit verschuldigde erfpacht te voldoen. De voor de uitvoering van het harteloze Amsterdamse beleid verantwoordelijke ambtenaren hadden over het algemeen de hele oorlog lang op hun post gezeten, maar vielen niet in de categorie, dat ze zich daarbij schuldig hadden gemaakt aan enthousiaste vrijwillige collaboratie of het net iets te veel tegemoetkomen aan Duitse wensen en eisen, die schadelijk waren voor de Nederlandse en/of geallieerde zaak. De ambtelijke botheid jegens overlevende oorlogsslachtoffers beperkte zich niet tot joodse oorlogsslachtoffers. Rotterdam telde een relatief hoog aantal mannen, dat tijdens de Bezetting in Duitsland had gewerkt. Voor de beruchte razzia's van 1944 ging het vaak om werkzoekenden (die als gevolg van bombardementen en andere Oorlog gerelateerde problemen, zonder werkgever zaten) en van de Gemeentelijke Arbeidsbeurs [de voorloper van het arbeidsbureau] de verplichting opgelegd hadden gekregen om zich voor de Arbeitseinsatz aan te melden. Toen teruggekeerde slavenarbeiders zich na de Oorlog bij de Rotterdamse Arbeidsbeurs meldden, kon het gebeuren, dat ze van precies dezelfde ambtenaar, die hen opdracht had gegeven om in Duitsland te gaan werken, te horen kregen, dat ze fout waren geweest, omdat ze niet onmiddellijk waren ondergedoken, toen ze van de Arbeidsbeurs het bevel hadden gekregen om voor de vijand te werken (waar de tienduizenden mannen hadden moeten onderduiken in een stad, die waar dankzij vijandelijke en vriendschappelijke bombardementen grote woningnood heerste vertelden de betweters er niet bij. Het is maar wat je collaboratie vindt: mensen opdracht geven om voor de vijand te gaan werken of noodgedwongen gevolg geven aan dit bevel. Na de oorlog is een schokkend hoog aantal als politieagent werkzame premiejagers, die tijdens de Bezetting hun salaris hadden aangevuld met het 'kopgeld' van zeven-en-een-halve gulden (ƒ 7,50!) , die de Zentralstelle für jüdische Auswanderung per ondergedoken Jood had uitgeloofd, daar helemaal niet of slechts in zeer lichte mate disciplinair voor gestraft. Voor Joden niet minder kwetsend waren de naoorlogse opvattingen van de dappere rechtsgeleerde en verzetsheldin Gezina van der Molen, die tijdens de oorlog betrokken was bij de illegale 'Vrij Nederland' en medeoprichter van het christelijke verzetsblad 'Trouw' is geweest. Onder de verzetsnaam 'Tante Lien' heeft deze vrouw joodse kinderen weg gesmokkeld uit het Joodse Kindertehuis aan de Plantage Middenlaan te Amsterdam. Die kinderen werden vervolgens bij christelijke pleegouders ondergebracht. Teruggekeerde ouders en/of familieleden moesten na de oorlog ontdekken, dat de dappere verzetsvrouw in haar functie als voorzitter van de onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse regering handelende Rijkscommissie Oorlogspleegkinderen en voorzitter van de Voogdij-commissie voor Oorlogspleegkinderen absoluut niet wilde, dat ze hun kinderen of familieleden terugkregen. Naar verluidt kwamen Joden in haar optiek niet 'in Frage' als pleeg- of adoptieouder van joodse wezen. Het was namelijk de bedoeling, dat deze weeskinderen tot goede christenen zouden worden opgevoed. Bewonderaars zijn van mening, dat het goede, dat Gezina van der Molen tijdens de Bezetting heeft verricht, zwaarder zou moeten wegen dan haar aan antisemitisme herinnerende, naoorlogse dwalingen. In joodse kringen is men vaak minder vergevingsgezind. In Brielle werd de in de oorlog geplunderde en wegens gebrek aan overlevende gelovigen leegstaande synagoge in 1947 aan een plaatselijke aannemer verkocht. Een lot dat destijds heel veel nutteloze synagoges trof. Aannemers zaten immers om opslag- en werkruimtes te springen in een land dat weer moest worden opgebouwd. In de door mij geraadpleegde bronnen heet de verkoper van de Sjoel 'de gemeente'. Welke gemeente staat er helaas nooit bij - de gemeente Brielle of de Nederlandsch Israëlitische Gemeente te Rotterdam ('Mokum Reisj' = Stad R), waar de - wederom wegens gebrek aan overlevenden - opgeheven joodse gemeenten van Voorne-Putten in 1947 in waren opgegaan. Over de grote weerzin, die Nederlandse musea hebben getoond met de teruggave teruggeven van in de oorlog van Joden geroofde (of door een gedwongen verkoop voor een spotprijs door of voor de Nazi's verworven) kunst zullen we het maar niet hebben. Naar verluidt zijn er in Nederland na de Oorlog wel eens nieuwe ambtsketens voor de Burgemeester gemaakt van joodse 'kerkschatten', die (in tegenstelling tot de bescheiden Brielse collectie) de Oorlog ongeschonden hadden overleefd. We zullen maar niet te lang stilstaan bij de Nederlandse rechters, die direct na de Oorlog oordeelden, dat teruggekeerde Joden, door naar het Concentratiekamp te gaan, elk recht op hun sindsdien door 'Bewariërs' in gebruik genomen bezittingen hadden verloren. En niet overliepen van begrip voor de wettige erfgenamen, wanneer een onwillige 'Bewariër' door joodse erfgenamen met een claim werd geconfronteerd. Na de verkoop van de Sjoel werd de gevelsteen verwijderd en in 1950 op de vuilstort tussen Den Briel en Oostvoorne teruggevonden. Tijdens de in 2004 begonnen restauratie van de Sjoel zijn deze ooit als oud vuil weggegooide gevelsteen en het eveneens verdwenen ronde raam met de Davidsster in de voorgevel van het gebouw in ere hersteld. De periode tussen vuilstort en voorgevel heeft de gevelsteen grotendeels doorgebracht in het Trompmuseum (nu: De Tachtigjarige Oorlog - Historisch Museum Den Briel). Toen in 2001 de eerste door 'De STEEG' gesignaleerde publicatie over de voorgenomen renovatie van het 'uitgewoonde'pakhuis aan de Turfkade verscheen, werd daarin - ongetwijfeld per ongeluk en met de beste bedoelingen - gemeld, dat de synagoge destijds wegens gebrek aan belangstelling zou zijn gesloten. Een pijnlijke omschrijving, aangezien alle op Voorne-Putten woonachtige belangstellenden waren vermoord; inclusief handelaar in ijzerwaren Michel Cohen; die, zolang dit mogelijk was, in de Sjoel de kaarsen was blijven ontsteken. Al was de joodse gemeenschap door het verminderde belang van de ooit zo fameuze Handelsstad Den Briel zo klein, dat er na 1899 alleen nog op joodse feestdagen diensten zijn gehouden. |
Categorieën: Ditjes & Datjes
Categorieën
/